Skip to main content

 

 

Al veel langer is op basis van zowel case reports als systematisch onderzoek aangetoond dat vroeggeboorte de kans op aandachtsproblemen bij kinderen vergroot, maar dit Zweeds onderzoek brengt door zijn exemplarische grootschaligheid en degelijkheid de bewijsvoering een hele stap verder. Dit is het soort onderzoek waar de Scandinavische landen in uitblinken (en voorlopig nog een monopolie op hebben), want er wordt gebruik gemaakt van de betrouwbare en uitgebreide bevolkingsregistraties en medische registers (misschien een niet onbelangrijk argument in de discussie over het landelijk EPD). Het onderzoek cohort werd gevormd door alle kinderen geboren tussen 1987 en 1990, wat een groep van 1.180.616 kinderen opleverde. Gegevens over de geboorte-omstandigheden (en de mate van vroeggeboorte) werden uit het geboorteregister gehaald. Op deze manier werden de kinderen ingedeeld in groepen met normale zwangerschapsduur (37-41 weken), extreme prematuriteit (23-28 weken), sterke prematuriteit (29-32 weken) en beperkte prematuriteit (33-36 weken). De diagnose ADHD werd gebaseerd op de gegevens van het Zweedse medicatie-register: zoals bekend wordt in Scandinavië het voorschrijven van stimulantia landelijk geregistreerd en enkel toegestaan nadat de diagnose ADHD door een erkend specialist is gesteld.

In het geboortecohort bleken op deze manier 7.506 kinderen ADHD te hebben, wat neerkomt op 1.05% van de jongens en 0.29% van de meisjes. Misschien vind u deze cijfers wat aan de lage kant, maar daar gaat het in dit onderzoek niet zozeer om: de verwachting is dat de gebruikte methode toeliet in ieder geval de duidelijke (meer ernstige) patiëntjes met ADHD te identificeren. Door nu de prevalentie van ADHD in de verschillende groepen na te gaan, kon worden aangetoond dat het risico op behandeling met ADHD medicatie (m.a.w. de diagnose ADHD) toenam met toenemende prematuriteit. Dit effect bleek grotendeels onafhankelijk van bekende socio-economische en perinatale confounders. Wel bleek maatschappelijke tegenspoed (in het onderzoek vastgesteld op basis van de graad van scholing van de moeder) het negatieve effect van beperkte prematuriteit op de kans op ADHD nog te versterken.

Om uit te sluiten dat dit effect primair door genetische factoren bepaald is, werd een elegante bijkomende analyse uitgevoerd waarbij telkens 2 kinderen van éénzelfde moeder en vader vergeleken werden, waarbij één kind te vroeg en het andere kind à terme geboren was. Ook in deze groep van 34.344 kinderen werd dezelfde trend gevonden: ook bij een vergelijkbare genetische belasting blijkt vroeggeboorte de kans op ADHD te vergroten. Het ontbreken van een verband met infantiele encephalopathie en intra-uteriene groeiachterstand lijkt erop te wijzen dat de verstoring van de normale (intra-uteriene) hersenontwikkeling het voornaamste mechanisme is waardoor prematuriteit de kans op ADHD vergroot. Dit zou aansluiten bij onderzoeken die een vertraagde hersenontwikkeling bij kinderen met ADHD hebben aangetoond.

Dat prematuriteit slechts een beperkte verklaring is voor de huidige ADHD-epidemie, wordt ook uit dit onderzoek duidelijk: slechts 8.36% van de geïdentificeerde ADHD-kinderen was prematuur geboren. Toch maakt dit onderzoek duidelijk dat het de moeite waard in de verdere zorg voor deze kinderen met dit verhoogd risico rekening te houden.

 

Door Pieter-Jan Carpentier

 

Lindström K, Lindblad F, Hjern A. Preterm Birth and Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder in Schoolchildren.  Pediatrics. 2011 Apr 18. (dit artikel is gratis beschikbaar op de website van het tijdschrift)

Patricia van Wijngaarden

Patricia van Wijngaarden

Vice-voorzitter ADHD Netwerk