“Nu heb ik lang genoeg beneden gezeten. Ik ga naar boven om een serie te kijken.” Dochter vertrekt naar boven en ik voel me radeloos. Vind ze het hier niet gezellig? En wat gaat ze boven echt doen? Ons depressieve kind zegt de laatste tijd zulke enge dingen. Over de dood en hoe ze het zal gaan doen. Ze mag daarom niet te lang alleen blijven. Straks roep ik haar.
Als ze weer bij me is, begint ze te praten. Over haar eerste jaren op de middelbare school. Sommige dingen wist ik, andere dingen niet. “Ik werd zo gepest en ik had helemaal niemand.” Mijn hart breekt. In die jaren praatte dochter niet met anderen en zeker niet op school. Maar ik wist niet dat het haar zo eenzaam heeft gemaakt.
“Ze lachten me uit. Ze riepen me na en ze maakten foto’s. Als het pauze was, liep ik heen en weer in de gang en op het laatst ging ik maar alleen zitten. Alleen op deze manier ging de pauze een klein beetje snel voorbij. Op een keer heb ik zelfs op de grond gelegen en schopten ze mij. Het was vreselijk.”
Terwijl ze dit vertelt, vecht ik tegen mijn tranen. “Waarom heb je dit niet eerder tegen mij gezegd? Je weet toch dat je altijd eerlijk tegen mij kunt zijn, dat ik altijd naar je luister en dat ik je altijd help?” Dochter kijkt me verdrietig aan. “Ik was bang dat jij naar school zou gaan en dat het dan allemaal nog veel erger zou worden.”
“Weet je? Op school is er een hoog torentje. Heel vaak heb ik bedacht dat ik daar vanaf zou springen. Dan was het gewoon allemaal voorbij. Het is maar goed dat ik de weg niet wist, anders was ik er nu allang niet meer geweest.” Als ze dit gezegd heeft, herhaalt ze het nog drie keer. “Mama, ik had dan nu echt niet meer geleefd.”
Ze slikt een keer. “Volgens mij heb ik het allemaal nog lang niet verwerkt. Ik dacht dat het weg was. Nu heb ik een geweldige vriendengroep en ik vind ik het hartstikke fijn op school. Maar toch komt het ineens allemaal weer naar boven. Ik kan wel janken.” We knuffelen elkaar. “Huil maar, lieverd”, zeg ik. “Er zal de komende tijd nog wel meer los komen. De antidepressiva doet zijn werk en de hulpverlening is gestart.”
Wat kan ik verder doen? Het valt me zwaar en ik voel een enorme, maar dan ook een enorme woede opkomen naar de pesters. Weten ze wel wat ze mijn kind hebben aangedaan? Dat dit doorwerkt tot in de volwassenheid? Het liefst zou ik hun koppen met terugwerkende kracht door de wc spoelen. Wat een etters.
Het is een nachtmerrie, maar deze gedachten helpen niks. Gelukkig heb ik een sterke dochter. Na ons gesprek herpakt ze zich sneller dan ik. We drinken wat samen en gaan daarna naar bed. Zo als elke avond geef ik haar een kus. En deze keer beloof ik nog een keer extra dat ik er altijd voor haar zal zijn.