Toen ik vijftien jaar geleden afstudeerde als maatschappelijk werker vond ik, dankzij mijn appelgroene sollicitatiebrief, snel een baan op een gesloten behandelgroep voor delinquente meiden. Meiden in de leeftijd van twaalf tot achttien jaar. Een baan die achteraf eigenlijk veel te hoog gegrepen was voor iemand zonder enige werk- en levenservaring.
Anderhalf jaar lang heb ik binnen deze gesloten setting gewerkt. Een heftige job. Want de problematiek waar jongeren binnen de gesloten jeugdzorg mee worstelen is echt ongelofelijk complex. De meiden uit mijn groep kwamen vaak uit ontwrichte gezinnen, waren getraumatiseerd, hadden problemen met het reguleren van emoties, vertoonden grensoverschrijdend gedrag, kampten met verslaving of hadden eetproblemen.
Het waren stuk voor stuk eigenlijk hartstikke leuke meiden. Want een tankstation overval je op je veertiende natuurlijk echt niet zomaar. Daar zit een geschiedenis aan vast. Een geschiedenis met ontzettend veel pijn en verdriet. De rugzakken die deze meiden met zich mee moesten sjouwen zaten bomvol tragische verhalen. En met zoveel loodzware bagage blijf je als kind niet rechtop staan, maar val je gewoonweg om.
Uit pure onmacht deden deze meiden vreselijke, soms gewetenloze en onvoorstelbare dingen. Zo wilde het meisje dat zich zelf iedere dag sneed pijn voelen en was het meisje dat hele dagen aan het schreeuwen en schelden was chronisch boos. Maar er was ook een meisje die het broodmes uit de la pakte, hiermee dreigend voor me stond en zei: “ik maak je af!” En dan het meisje dat tijdens mijn dienst een uitbraakpoging deed via het raam van haar gesloten kamertje.
Wat me het meeste is bijgebleven is de trap die was ingesmeerd met groene zeep, in de hoop dat ik zou vallen en mijn nek zou breken. Toch was ik nooit bang. De reden dat ik mijn baan binnen de gesloten jeugdzorg heb ingeruild voor een baan binnen een open setting had dan ook helemaal niets te maken met angst. Het kwam gewoon doordat ik het leed van deze meiden niet langer aan kon zien. Want iedere keer als ik moest helpen om een meisje naar de isoleercel te verplaatsen deed het pijn. En iedere keer als ik de deur in het slot hoorde vallen en ik een meisje alleen in een gesloten tienerkamertje moest achterlaten brak mijn hart.
Wat ik me herinner is dat het woordje ADHD heel vaak bij de meiden in het dossier stond. Maar door mijn onervarenheid kende ik de betekenis en de impact van dit woord niet. Hierdoor schonk ik er te weinig aandacht aan. Een gemiste kans. Het is een slap excuus, maar ik was jong en nog geen moeder van twee prachtige kinderen met ADHD. En ook mijn stuiterkwaliteiten, mijn chaos en mijn verdriet hadden nog geen naam.
Het is een wonder dat ik er zelf zo goed ben uit gekomen. En als ik had geweten wat ik nu weet had ik veel meer van mezelf kunnen geven. Misschien echt kunnen helpen. Om deze reden denk ik dan ook nog vaak aan deze meiden. Voor een aantal van hen was de gesloten jeugdzorg onvermijdelijk. Hun gedragsproblematiek was te ingewikkeld en te ernstig. Maar voor mij staat ook vast dat veel meiden in mijn groep leden aan de gevolgschade van onbehandelde ADHD. Dat heel veel verdriet voor deze meiden bespaard zou zijn gebleven als ze hiervoor in hun jonge jaren waren behandeld. Dat ze dan wel een jeugd zouden hebben gehad waar ze trots op konden zijn.
De meiden van toen zijn nu vijftien jaar ouder. Volwassen mensen. Een groot deel zal zelf moeder zijn geworden. In de meeste gevallen zal de schade die deze meiden in hun jeugd hebben opgelopen onherstelbaar zijn. Maar wat ik echt hoop is dat hun kinderen wel de juiste behandeling krijgen. Die behandeling én die zorg die zij zelf, in veel gevallen, zo hebben moeten missen.