De eerste signalen dat zoon zich anders gedroeg dan andere kinderen kregen we van de leidsters op de peuterspeelzaal. En toen zoon een paar weken in de kleuterklas zat, trokken ook de juffen van de basisschool aan de bel. Zoon was druk, kon niet stil zitten, was snel afgeleid en kon zich niet concentreren. Hij was ruw naar andere kinderen, had een houterige motoriek en zat in zijn eigen wereldje.
We kregen het advies, van school, om uit te laten zoeken wat er met zoon aan de hand was en waar zijn gedrag vandaan kwam. Er werd alleen voor het gemak even niet bij verteld wie ons verder zou kunnen helpen. Laat staan waar. En daarom legden we onze hulpvraag neer bij de voor ons meest logische persoon: de huisarts. Het bleek een grote inschattingsfout. De huisarts stuurde zoon naar huis met een potje visoliecapsules en niet te vergeten: een opstekend vingertje naar ons. En ook toen het gedrag van zoon met de maanden steeds extremer werd, werden we niet doorverwezen voor nader onderzoek. We hebben het wiel zelf uit moeten vinden.
Jammer. Want ouders van een kind met ADHD komen meestal al voor het eerst naar het spreekuur van de huisarts als een kind tussen de drie en vier jaar oud is. De huisarts moet ADHD dus wel degelijk kunnen erkennen en herkennen. De huisarts moet daarnaast goed kunnen inschatten of de ADHD ernstig is of minder ernstig. Minder ernstig is ADHD als het gezin op zich goed functioneert en het kind redelijk contact heeft met andere kinderen. In dit geval volstaan interventies in de eerste lijn, zoals psycho-educatie en opvoedingsadviezen. Als de ADHD ernstiger is, maar er geen sprake is van comorbiditeit, kan de huisarts een kind doorverwijzen naar een in ADHD gespecialiseerde kinderarts. En als er wel sprake is van bijkomende problemen, zoals angst of agressiviteit, is een doorverwijzing naar een kinderpsychiater een logische stap.
Als het goed is kent de huisarts de gezinssituatie goed en hier moet hij op inspelen. Als er bijvoorbeeld veel conflicten zijn binnen een gezin kan dit de prognose van ADHD negatief beïnvloeden. In het belang van het hele gezin zal de huisarts, in dergelijke gevallen, doortastend moeten handelen door adequaat door te verwijzen naar de geestelijke gezondheidszorg. Een huisarts speelt een centrale rol in het herkennen en verwijzen van kinderen bij wie het vermoeden van ADHD bestaat. De huisarts moet met grote kennis van de normale ontwikkeling, de symptomen van ADHD en comorbiditeiten een belangrijke beslissing nemen, namelijk: afwachten of doorverwijzen. En nog belangrijker: naar wie.
Tegenwoordig werken huisartsen steeds vaker samen met een praktijkondersteuner GGZ. Dit is een hele goede ontwikkeling, want mensen gaan met psychische klachten liever naar de voor hen bekende en vertrouwde huisarts, dan naar de geestelijke gezondheidszorg. En omdat het niet voor alle huisartsen mogelijk is om zelf alle specifieke kennis over de GGZ up-to-date te houden, is het goed dat er goed opgeleide praktijkondersteuners zijn. Een praktijkondersteuner helpt namelijk de hulpvraag in kaart te brengen, geeft advies over mogelijke behandelingen en is goed op de hoogte van de sociale kaart. Zo wordt iemand, als het nodig is, meteen naar de juiste professional doorverwezen.
Het is daarom belangrijk dat er flink word geïnvesteerd in het opleiden van huisartsen en praktijkondersteuners. De huisarts verricht immers vaak het eerste onderzoek en is meestal de eerste die het kind beoordeelt. Hij moet dus zoeken naar factoren op medisch gebied, naar problemen in de ontwikkeling en sociale omgeving, naar erfelijke aanleg en schoolprestaties. Als een huisarts vermoedt dat er bij een kind sprake is van ADHD moet hij het traject bepalen om tot een diagnose en behandeling te komen. De huisarts speelt dus een cruciale rol. Want het op de juiste manier signaleren van ADHD en de wijze waarop hierop word ingespeeld zal het succes bepalen van de verdere behandeling. Bij de kinderarts of kinderpsychiater.