“De Scouting belde en ze maken zich zorgen. Wil jij ze even terugbellen?” Aan de telefoon heb ik manlief. Terwijl hij met me praat, bonst mijn hart in mijn keel. Dochter is een paar dagen op kamp en het gaat niet goed met haar. Gespannen bel ik de groepsleiding terug. “Ze is somber en ziet er vreselijk slecht uit. Het is beter dat jullie haar vanavond op komen halen.” “Dat is goed”, zeg ik. Maar nog geen vijf minuten later gaat de telefoon weer. “Het is helemaal mis, kunnen jullie nu direct komen?”
We rijden zo snel als we kunnen naar de blokhut. Dochter zit buiten en is totaal overstuur. “Ik ga niet met jullie mee naar huis. Ik blijf hier.” Ze schreeuwt en ze probeert bij ons weg te rennen. Haar boosheid en verdriet gaan door merg en been. Ze had zo naar dit kamp uitgekeken en nu mag ze niet blijven. Dit voelt voor haar als straf. We proberen met haar te praten, maar het lukt haar niet om te luisteren. Dan komt de leiding erbij. “Je moet naar huis, want je wilde de snelweg oprennen. Het is voor je eigen veiligheid en die van anderen. Het is nu te gevaarlijk.”
Als we uiteindelijk thuis zijn, zakt ze in elkaar op de grond. Zonder wat te zeggen, ga ik naast haar zitten. Ze huilt en huilt en huilt. De tranen blijven maar komen en ik sla een arm om haar heen. Maar ze is ontroostbaar. Na een poos gaat ze bij de hond liggen. Dit heeft een magische werking. Wonderbaarlijk. Ze wordt eindelijk kalm en valt in een diepe slaap.
De volgende dag word ik wakker met een enorme kater. Er gaat van alles door mijn hoofd. Wat als ze niet op tijd hadden gebeld? Had de depressie dan echt zo’n ernstige vorm aangenomen dat ze er nu niet meer zou zijn geweest? De gedachte alleen al maakt me gek. Maar ook wanhopig. Wat kunnen en moeten we nu doen om ons kind weer wat gelukkiger te zien?
Ontdaan en verdrietig bel ik naar haar begeleider om de situatie voor te leggen. We hebben door de tijd heen, als gezin, veel meegemaakt. ADHD, autisme, dyscalculie, angst en depressies. De hulpverlening hebben we altijd buiten de deur weten te houden. Niet omdat we er iets op tegen hebben, maar omdat we altijd sterk genoeg waren om het zelf op te lossen. Maar nu moeten we de touwtjes toch echt uit handen geven. We hebben geen keuze en het is oké.
Om een opname te voorkomen, wordt er gekozen voor intensieve therapie. Op alle doordeweekse dagen komt er iemand bij ons thuis. Het is voor iedereen, maar zeker voor dochter, keihard werken. Er wordt een plan gemaakt waarmee we kunnen signaleren in welke fase dochter zit. Groen, oranje of rood. In het plan staat ook precies wat we kunnen doen als ze in het oranje schiet. Want als het oranje is, gaat het weer een stukje minder goed.
De motivatie om beter te worden is er zeker. Ze wil geen suïcidale gedachten meer en er zijn genoeg redenen om wel te leven. Maar soms komt ze toch in code rood. Zoals die keer dat ze hoorde dat ze voorlopig niet meer welkom is op de Scouting. Dan pakt ze een hamer om ergens op te slaan. Of ze gooit met een bal tegen de muur. Het is een moeizaam en ingewikkeld proces en we zijn er nog lang niet. Maar ik geloof in haar. En in ons. Wij kunnen we dit. Samen.