‘ Miaatje kan het wel, maar Miaatje doet het niet.’ Zestig jaar nadat haar basisschoolleraar die woorden uitsprak, weet Mia (66) nog precies hoe hij dat deed. Goedbedoeld, maar met zijn vinger belerend geheven. Nadruk op kán wel – dóét niet.
Het duurde niet lang voor de uitspraak ook bij Mia thuis gebruikt werd en uiteindelijk begon ze er zelf in te geloven. Dat ze achterbleef op haar klasgenoten omdat ze niet hard genoeg werkte. Dat ze te weinig wilskracht bezat. En dat ze dom was, dat ook. Hoe kon het anders dat ze thuis met gemak de Nederlandse provincies en hoofdsteden uit haar hoofd leerde maar dat ze tegen de tijd dat ze op school was de helft niet meer kon opnoemen?
ADHD, zo weet ze nu: Mia’s brein reageert snel en heftig op prikkels. Op wat ze ziet, hoort, ruikt, proeft, denkt, voelt. En op waar alle andere mensen om haar heen mee bezig zijn. Ze is gevat, creatief, associatief en raakt snel afgeleid. Onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken vindt ze lastig doordat alle stimuli constant om haar aandacht vechten. Zich ergens langdurig op concentreren? Bijna niet te doen.
Zestigplussers die nooit de juiste hulp kregen
Mia is een voormalig cliënt van psychotherapeuten Rosalien Wilting en Arjan Videler. Die schreven een boek over, het belang van de late diagnose: Ze behandelen al dertig jaar zestigplussers met psychische problemen die eerder nooit (de juiste) hulp hebben gekregen. Ouderen hebben net zo vaak psychische klachten als jongeren en de behandeling is minstens zo effectief, maar dat is lang nog geen gemeengoed. In een spreekkamer van de Tilburgse instelling waar Wilting en Videler werken, GGz Breburg, praat ik met Mia.
Hier kreeg zij, na veertig jaar dolen door de geestelijke gezondheidszorg, op haar 62e de diagnose ADHD. Ze volgde daarna onder meer een groepsbehandeling voor ouderen met ADHD en kreeg daardoor eindelijk grip op de machinerie in haar hoofd en wat die doet met haar emoties. Haar ‘label’ veranderde niet alleen hoe ze dingen zal aanpakken in de toekomst; ze reflecteert nu ook milder op de jaren die achter haar liggen.
Ze vertelt er graag over, zegt ze, ‘omdat ik wil dat psychische problemen op late leeftijd meer aandacht krijgen. Zodat ouderen zichzelf niet opgeven. En zodat hun omgeving dat niet doet.’ Wilting, die Mia’s behandelaar was, zit ook bij het gesprek. Mia biecht op dat ze hun boek nog niet heeft gelezen. ‘Ik heb het druk, de harde schijf zit even vol. Als ik nu zou beginnen aan een hoofdstuk, kan ik het tien keer opnieuw lezen en daarna weet ik nog niet wat er staat. Ik moet een rustig moment afwachten, dan lukt het prima.’
Wederom: dat weet ze nú. Als kind wist ze vooral: ik doe mijn stinkende best om te leren, maar ik vergeet alles ook meteen weer. Daarom hing ze ’s ochtends voor school kokhalzend boven het toilet, misselijk van tegenzin. Mia: ‘Mijn moeder kreeg me bijna elke dag zover om toch te gaan, ze zette de ramen open voor frisse lucht, moedigde me aan, liep een stukje met me mee op.’
Psychische stoornissen zijn vaak erfelijk, waarschijnlijk ook in Mia’s geval. Ze was een nakomertje, haar vader was rond de vijftig toen ze kwam. Een man uit het jaar 1909: voor zijn problemen, waar ze liever niet inhoudelijk op ingaat, was al helemáál geen aandacht. Mia: ‘We zeiden niks, want mensen die iets hadden, werden gek genoemd en weggestopt in een gesticht. Iedereen wist dat hij een “zenuwpatiënt” was, daar had je het gewoon zo min mogelijk over.’
Als ze nú jong was geweest, was ze veel eerder vastgelopen
Na de basisschool ging Mia naar de mavo. Een zogeheten Daltonschool, waarbij de nadruk ligt op keuzevrijheid voor de leerling. Ze had leuke vriendinnen, kon haar lespakket grotendeels zelf samenstellen en doorlopen op haar eigen tempo. Alles ging prima – tot haar eindexamenjaar. Toen moest ze alle opgedane kennis vatten in verslagen en eindtoetsen en met zo veel deadlines aan de horizon verloor ze het overzicht volledig.
Mia ging zonder diploma van school, vier maanden voor haar examens. Ze begon te werken op de administratie van een verzekeringsmaatschappij, schadeformulieren van caravans en boten nakijken. Ze had er flexibele werktijden en geen targets. Mia: ‘Die vrijheid was mijn redding. Als ik in deze tijd jong was geweest, met hoe prestatiegericht de maatschappij nu is, was ik al veel eerder vastgelopen.’
Het Grote Vastlopen kwam nu zo rond haar 55e, maar om te begrijpen hoe ze daar aanbelandde, moeten we volgens Mia een jaar of twintig daarvóór beginnen. Op haar 37e kreeg ze namelijk voor het eerst een zware, langdurige depressie.
Ze had al haar hele leven geworsteld met stemmingsklachten. Altijd al waren er periodes geweest waarin ze weinig licht zag en een paar dagen in bed bleef, haar veilige haven. Maar in de jaren voorafgaand aan haar eerste langdurige depressie, ze was intussen getrouwd en moeder van twee kleine kinderen, stapelde het trauma zich in een kort tijdsbestek op. Haar broer en haar beide ouders overleden. En ze verloor een kindje, na 21 weken zwangerschap.
Mia: ‘Ik lag wekenlang in bed, het voelde alsof duizenden kleine handjes me daar vasthielden. Ik las geen boek, keek geen tv, had geen gezelschap. Ik sliep vooral, denk ik.’ Haar man, haar schoonzus en een aantal moeders van het schoolplein brachten per toerbeurt de kinderen naar zwemles, zorgden dat er gekookt werd, hielden het huis schoon.
Ze was niet dom, maar chaotisch. Niet roekeloos, maar impulsief
Daarna bleven de depressies komen. Mia probeerde verschillende medicijnen en therapieën, maar die vatten allemaal niet, of niet lang. ‘Ik vergat wat ik in therapie leerde, nog voordat ik het kon toepassen. Bepaalde medicatie werkte niet, of zelfs averechts. Achteraf gezien niet zo gek, want puur mijn depressie werd behandeld, zónder rekening te houden met hoe mijn brein voor de rest werkt.’
Zelf wist ze het inmiddels wel. Dat ze niet dom was, maar chaotisch. Niet roekeloos, maar impulsief. Maar haar zelfbeeld was laag en ze vond het moeilijk zich uit te spreken, ze wilde niet lastig doen. In een leven lang Mia-zijn had ze nogal wat overlevingsstrategieën ontwikkeld. Zichzelf kleiner maken dan een ander, omdat ze niet het vertrouwen had dat haar mening ertoe deed. Altijd vriendelijk blijven, geduldig. Niet met zichzelf bezig willen zijn en daardoor de zorg voor anderen boven die voor zichzelf plaatsen, soms naar eigen zeggen ‘op het verstikkende af’.
De depressies, de onderliggende, niet-onderkende ADHD, het uitblijven van passende hulp: rond haar 55e haalde het Mia allemaal in.
Ze had haar depressieve periodes tot dan toe steeds geprobeerd te compenseren door er heel veel energie tegenaan te gooien als ze weer was opgekrabbeld. Na een depressie ‘als een dolle stier het huis op orde maken’, bijvoorbeeld. Of extra charmant en uitgelaten zijn tegenover vrienden die ze voor haar gevoel had verwaarloosd. Maar de jaren namen toe, en de energie nam af. Doordat ze altijd zo veel had opgekropt, viel ze nu regelmatig en fel uit tegen haar man en kinderen, maakte ze opmerkingen waar ze achteraf spijt van had. Ze was heel erg depressief en haar ADHD zorgde ervoor dat ze nul orde kon scheppen in het hoe-nu-verder. Mia: ‘Het was zwarter dan zwart, ik kon niet meer helder denken.’
Nergens meer lichtpuntjes
Toen gaf haar man aan te willen scheiden. ‘Maar we waren getrouwd in gemeenschap van goederen. Het huis, het bedrijf, waar mijn zoon inmiddels ook was ingestapt: ik zag het allemaal uit elkaar klappen. Ik heb altijd depressieve periodes gekend, maar ik ben niet een depressieve ziel. Ik voelde, zelfs in de zware tijden, af en toe nog hoe lekker warm de zon op mijn gezicht was. Maar deze keer zag ik nergens lichtpuntjes meer.’ Ze probeerde haar leven te beëindigen.
Mia overleefde, werd opgenomen in een instelling en trof daar fijne, kundige behandelaars. Ze kreeg medicatie die voor haar werkt, MAO-remmers. Ze lacht. ‘Ik moest er helaas wel de oude brokkelkaas voor opgeven, dat mis ik zó!’ Mia’s stemming stabiliseerde, ze sloot vrede met het eindigen van haar relatie, ging apart wonen van haar man. En er kwam uitzicht op een bepaald soort therapie, waarvan haar psychiater dacht dat die haar goed kon helpen.
Alleen… Mia was inmiddels bijna zestig. En daardoor dreigde ze de juiste hulp mis te lopen. Veel ggz-instellingen kappen het zorgaanbod namelijk af op die leeftijd. Omdat er vanuit senioren (en hun omgeving) relatief weinig vraag is naar psychotherapie. Specifiek aanbod in het kader van ADHD bij ouderen is er al helemaal nauwelijks. Ook omdat behandelaars zelf vaak beperkt geloven in de effectiviteit ervan, op late leeftijd. Zonde. Want recent wetenschappelijk bewijs toont aan dat het behandelen van senioren minstens zo effectief is als het helpen van jonge mensen. Precies het punt dat Rosalien Wilting en Arjan Videler in hun boek maken.
Dat Mia uiteindelijk toch bij hen terechtkwam, was puur geluk. Een van Mia’s behandelaars had een collega van Wilting horen spreken op een congres en meteen aan Mia gedacht. Die woonde in het Gelderse Tiel en dus ver buiten de regio waar GGz Breburg, de Tilburgse instelling van Wilting en Videler, zit. Toch namen ze haar aan. Mia over de intake: ‘Het was een warm bad. Ik werd gezien als Mia, een persoon. Niet als: Mia, de depressieve.’
Als Mia eenmaal gaat racen, is ze niet meer te stoppen
Het eerste vermoeden van ADHD was al aanwezig tijdens de intake en het diagnostisch traject. De bevestiging kwam bij een beeldend therapeut, die cliënten van de instelling trauma’s, herinneringen en emoties helpt te verwerken met bijvoorbeeld tekenen, kleien en schilderen. Aan kleien kwam Mia alleen niet toe: elke keer dat ze in dat atelier zat, overkwam haar iets wat ze zelf ‘de spraaktsunami’ is gaan noemen. Een ongecontroleerde drang om zichzelf zichtbaar en hoorbaar te maken. Ratelen, razen, met heel veel grootse handgebaren.
Mia: ‘Ik heb me in mijn leven zo vaak onzichtbaar gevoeld dat ik op deze – niet altijd handige – manier voor mezelf probeer op te komen. De ADHD versterkt het: ik word niet hyper in gedrag, maar in hoe ik praat. Als ik eenmaal ga racen ben ik niet meer te stoppen, zéker niet als het gaat om iets emotioneels. En dat zijn natuurlijk precies de dingen die je in therapie gaat aanraken.’ Ook gebeurden er in die periode een aantal nieuwe ingrijpende dingen in het leven van Mia, waardoor de ADHD nog duidelijker kwam bovendrijven.
Toen na verder onderzoek de diagnose werd gesteld, volgde ze groepstherapie voor ouderen met ADHD. Daar leerde ze praktische handvatten, zoals realistisch plannen. Ze leerde om niet overspoeld te worden door, maar te surfen op de spraaktsunami. Ze leerde de kant van de ander te zien in bepaalde interacties. ‘Met mijn impulsieve gedrag maak ik het mezelf vaak moeilijk, maar voor vrienden en familie is het ook niet altijd makkelijk omgaan met de pieken en dalen. Dus ik leerde bijvoorbeeld herkennen: oke, ík wil dit verhaal of deze emotie nu graag kwijt, maar kan en wil die ander daar op dit moment wat mee? Ik kies mijn momenten tegenwoordig beter.’
Ze kreeg ACT-therapie, Acceptance and Commitment Therapy. Een relatief nieuwe vorm van gedragstherapie, waarin ze leerde zich te verzoenen met haar klachten. Ook kwam ze steeds meer te weten over de stoornis zelf, zodat ze die met meer afstand kan bekijken.
Langzaamaan kan ze ook zichzelf coachen
Wat ze nooit meer zal vergeten, is wat ze in groepstherapie ‘de coaches’ noemden. Dat zijn de innerlijke stemmen die je kunnen afstraffen of juist opbouwen. Therapeut Wilting legt uit: ‘Je bent een kind, je hebt een voetbalwedstrijd en je schiet de bal naast het doel. Coach A komt op je afgestormd, hij torent boven je uit en blaft, waar iedereen bij is: “Kijk nou toch eens waar je schiet, hoe kun je zo stom zijn?!” Dan heb je coach B, die loopt rustig op je af, gaat door zijn knieën en zegt: “Jammer dat je miste, maar kan gebeuren. Die-en-die kunnen ook nog wat hulp gebruiken bij het richten, dus laten we van de week samen extra trainen, zodat het de volgende keer beter gaat.”’ Mia: ‘Ik ben langzaamaan op weg om mijn eigen coach B te worden.’
Mia rondde haar traject bij Breburg een halfjaar geleden af. Ze is nog regelmatig in de instelling te vinden, tegenwoordig als ervaringsvrijwilliger. In die rol doet ze haar verhaal bij de huidige ADHD-seniorengroepen. Past perfect bij de twee kernwaarden die ze aan het einde van haar eigen traject moest formuleren. Mia: ‘Ik moest er eigenlijk één kiezen, maar zo werkt mijn hoofd dus niet. Ik heb er daarom twee: verbinding en liefde.’
Bron: De Correspondent