De afwezigheid van een duidelijke handvoorkeur bij leerlingen van zes en zeven jaar hangt niet samen met taalproblemen of geletterdheid. Lateralisatie van de hersenen – verschillen in specialisatie van beide hersenhelften – is een complex en overwegend genetisch bepaald proces, dat zich grotendeels los van handvoorkeur ontwikkelt. Er is geen bewijs dat lateralisatieoefeningen bijdragen aan het versterken van de handvoorkeur of aan het lateraliseren van de hersenen. Los daarvan kunnen oefeningen om de gehele (fijne) motoriek te bevorderen, bijdragen aan cognitieve prestaties.
Lateralisatie is de fase in de ontwikkeling van de hersenen (zo tussen de vijf en negen jaar) en de motoriek van een kind. Daarbij krijgen de linker- of rechterhersenhelft zijn dominantie of specialisatie. Een vorm van lateralisatie is handvoorkeur.
Samenwerking en specialisatie in de hersenen
Het brein bestaat uit een linker- en rechterhersenhelft, die met elkaar verbonden zijn door de hersenbalk. Terwijl beide hersenhelften samenwerken om ingewikkelde taken uit te voeren, hebben ze vaak specifieke verantwoordelijkheden voor bepaalde functies. Zo zijn taalfuncties als spraak en begrip, vaak (grotendeels) gelateraliseerd in de linkerhersenhelft. Emoties en sociale informatie verwerken of herkennen lijken vooral in de rechterhersenhelft gelateraliseerd te zijn.
Wanneer in het onderwijs gesproken wordt over lateralisatie, gaat het veelal over handvoorkeur. Voert een leerling motorische taken, zoals schrijven en knippen, met de rechter- of met de linkerhand uit.
Beweringen, aannames en veronderstellingen
Diverse websites vermelden dat lateralisatie belangrijk is voor de ontwikkeling van een voorkeurshand en de fijne motoriek. Ook is daar vaak te lezen dat leerlingen als ze naar groep 3 gaan en geen duidelijke handvoorkeur hebben, problemen krijgen met lezen en schrijven. Daarnaast zou bij het leren schrijven een voorkeurshand nodig zijn om de lettersporen op een vaste manier aan te leren. Verder zouden leerlingen zonder duidelijke handvoorkeur meer moeite hebben om zinnen vloeiend te lezen en spiegelen zij vaker letters bij het schrijven, dan leerlingen die in de kleutertijd al wel een duidelijke handvoorkeur hebben.
Voor al deze beweringen, aannames en veronderstellingen is echter geen empirisch bewijs geleverd. Er is geen onderzoek bekend dat aantoont dat de afwezigheid van een duidelijke handvoorkeur bij leerlingen van zes en zeven jaar verband houdt met taalproblemen en lage geletterdheid. Ook bij oudere leerlingen en volwassenen is er geen verband gevonden tussen handvoorkeur en vaardigheden in taal en geletterdheid.
Breinlateralisatie en mogelijke invloed op lezen
Wel zijn er aanwijzingen dat linkshandigen iets minder lateralisatie van taalgebieden in het brein hebben dan rechtshandigen. Verder zouden minder sterk gelateraliseerde breinen te maken hebben met minder cognitieve capaciteit en dus met mogelijke lees- en leerproblemen. Inderdaad lijken leesproblemen bij jonge leerlingen samen te hangen met minder lateralisatie van het brein. Leerlingen met leesproblemen gebruiken meer gebieden in de rechter- en linkerhersenhelft, terwijl leerlingen zonder leesproblemen alleen gebieden in de linkerhersenhelft gebruiken. Dit verschijnsel lijkt genetisch bepaald.
Lateralisatie trainen heeft geen invloed op handvoorkeur
Sommige scholen zetten lateralisatieoefeningen in om een voorkeurshand of de niet-dominante lichaamshelft te stimuleren. Kleuters moeten dan bijvoorbeeld een balletje doorgeven of kruislings overgooien. Of ze spelen een spelletje Twister of Papegaaitje leef je nog.
Een bewijs dat lateralisatieoefeningen bijdragen aan het versterken van de handvoorkeur of aan het lateraliseren van de hersenen ontbreekt echter. Wel kunnen oefeningen die gericht zijn op bevordering van de fijne motoriek bijdragen aan cognitieve prestaties.
Bron: Kennisrotonde